Een stabiel monetair beleid gericht op prijsstabiliteit is de basis voor een evenwichtige economische ontwikkeling. Maar in verkeerde handen kan datzelfde monetaire beleid voor grote en onherstelbare schade zorgen. De ontwikkelingen van de afgelopen jaren wijzen er sterk op dat het monetaire beleid in verkeerde handen terecht is gekomen. De onafhankelijkheid van de centrale banken van de politiek is namelijk een van de slachtoffers van de huidige financiële en economische crisis.
Onderzoek en praktijk hebben aangetoond dat onafhankelijke centrale banken de beste garantie zijn voor lage inflatie zonder dat dit ten koste hoeft te gaan van economische groei en werkgelegenheid.
De meeste centrale banken werden pas onafhankelijk in de jaren negentig van de vorige eeuw. Na de stagflatie – lage economische groei en stijgende inflatie – uit de jaren zeventig werd langzaam maar zeker duidelijk dat die stagflatie voor een belangrijk deel te wijten was aan het feit dat bijna alle centrale banken te veel naar de politici luisterden en daardoor langer dan een decennium een veel te ruim monetair beleid hebben gevoerd. Toen de rook van de stagflatie optrok, zagen de politici heel snel dat er maar één belangrijke uitzondering was in de wereld, namelijk de Duitse Bundesbank.
Dat had te maken met de hyperinflatie tijdens de Weimar-republiek. Daarom moest de Bundesbank van de Duitse bevolking koste wat kost voor lage inflatie zorgen. De Duitsers accepteerden geen compromis op dat gebied. Zoals een president van deze instelling dat ooit uitdrukte: ‘Niet alle Duitsers geloven in God, maar zij geloven allen in de Bundesbank.’
De recente ontwikkelingen zijn daarom zeer zorgwekkend. In de Verenigde Staten spelen het Federal Reserve System (Fed) en de overheid sinds het begin van de crisis onder één hoedje. De Fed-voorzitter, Ben Bernanke, is te midden van de crisis herbenoemd op die functie omdat hij bereid was het monetaire beleid in te zetten voor een stimulering van groei en werkgelegenheid.
Er liggen wetsvoorstellen klaar om de stem van de presidenten van de regionale centrale banken, die vijf van de zeven stemgerechtigde bestuursleden vertegenwoordigen, bij rentebesluiten te ontnemen. De reden is dat zij traditioneel gezien eerder voor renteverhogingen pleiten en minder snel bereid zijn de rente fors te verlagen. Dit in tegenstelling tot de bestuursleden die rechtstreeks door de president van de VS in politiek Washington benoemd worden.
De Bank of England heeft net als de Fed ruimschoots aan kwantitatieve verruiming gedaan, met als gevolg een sterk oplopende inflatie en negatieve reële rente in het Verenigd Koninkrijk. Maar ook in de eurozone koopt de ECB staatsobligaties van de zwakke landen op en accepteert de centrale bank obligaties van eurolanden met een zeer lage kredietwaardigheid als onderpand. In beide gevallen bezwoer de ECB niet zo lang geleden nog nooit staatsobligaties te zullen kopen en de regels over onderpand nooit te zullen versoepelen.
De recente benoemingen in Europa leiden tot veel vraagtekens over de onafhankelijkheid van de centrale banken in de nabije toekomst. De president van de Duitse Bundesbank is altijd een doorgewinterde en onafhankelijke persoon geweest. Sinds kort zwaait de relatief jonge Jens Weidmann (43) er de scepter, die tot voor kort de naaste economisch adviseur was van bondskanselier Angela Merkel.
Ook bij de bereidheid van Mario Draghi, de beoogde president van de ECB, om altijd en koste wat het kost voor prijsstabiliteit te kiezen zijn vraagtekens te zetten. Als voormalig bankier en voorzitter van de Financial Stability Board (FSB) zal Draghi eerder geneigd zijn te kiezen voor financiële stabiliteit dan voor monetaire stabiliteit. Bovendien zal met de komst van de Italiaan Draghi de balans in de raad van bestuur verschuiven naar de Zuid-Europese landen die het met de inflatiebestrijding in het verleden minder nauw genomen hebben.
Dichter bij huis is vorige week Klaas Knot (44) benoemd tot de jongste president in de geschiedenis van de Nederlandsche Bank (DNB). Knot is momenteel een van de belangrijkste adviseurs van de minister van Financiën en zal dus letterlijk van de ene dag op de andere bereid en in staat moeten zijn zich van de minister niets aan te trekken. Onafhankelijkheid betekent nee kunnen zeggen tegen diezelfde minister.
Dit alles wil niet zeggen dat Draghi, Knot, Weidmann en anderen niet onafhankelijk zullen kunnen of willen opereren. Maar het leidt op zijn minst tot onzekerheid over hun onafhankelijkheid. Die kan niet alleen lang duren maar komt – nog belangrijker – op het slechtst denkbare moment, gezien de structurele ontwikkelingen in de wereldeconomie, waarvan de stijgende inflatie er een is.
Bovendien is het waarschijnlijk dat de politieke druk op de centrale banken de komende jaren nog verder zal toenemen doordat de economische groei laag zal zijn en de begrotingstekorten en staatsschulden hoog en stijgend. Zeker nu ook de effecten van de vergrijzing op overheidsfinanciën een belangrijke rol gaan spelen.
De Bundesbank, DNB en de ECB waren de laatste belangrijke onafhankelijke centrale banken. De recente benoemingen lijken erop te wijzen dat ook die instellingen in de handen van de politiek zijn gekomen. Aangezien de centrale banken van de belangrijkste opkomende landen (Brazilië, Rusland, India en China) nooit onafhankelijk zijn geweest of dat alleen op papier zijn, lijkt de onafhankelijkheid van de centrale banken haar langste tijd te hebben gehad.
Toegegeven, de financiële en economische crisis was zodanig dat de centrale banken wel drastische maatregelen moesten nemen. Maar daarbij worden twee belangrijke zaken vergeten.
Allereerst moeten die maatregelen zo snel mogelijk ongedaan worden gemaakt. Monetaire financiering van begrotingstekorten en staatsschuld, wat tegenwoordig kwantitatieve verruiming heet, geldt onder centrale bankiers als een doodzonde en leidt uiteindelijk altijd tot hogere inflatie. Soms zelfs tot hyperinflatie.
Bovendien wordt helemaal voorbijgegaan aan de oorzaken van de crisis. Voor een belangrijk deel is die veroorzaakt door het jarenlange veel te ruime monetaire beleid in de Verenigde Staten, het Verenigd Koninkrijk en een aantal opkomende landen. Die laatste zien dat nu in en hebben als eersten hun rentes verhoogd.
Als de financiële crisis door een jarenlang te ruim monetair beleid is veroorzaakt, de recente kwantitatieve verruiming door vele centrale banken tot stijgende inflatie leidt en de centrale banken in de toekomst ook financiële stabiliteit moeten bewerkstelligen, dan hebben de centrale banken echt een probleem.
De rente, hét wapen van de centrale banken, kan niet voor beide doelstellingen ingezet worden. Centrale banken kunnen met de rente niet tegelijkertijd voor financiële én voor monetaire stabiliteit zorgen. Soms moet de rente omlaag om de banken lucht te geven, maar soms ook juist omhoog om de inflatie te voorkomen.
De centrale banken moeten daarom het monetaire beleid meer richten op het beheersen van de groei van de geldhoeveelheid en kredietverlening. Daarmee kunnen centrale banken ook financiële stabiliteit creëren, terwijl de prijsstabiliteit daaraan niet opgeofferd wordt. Om dat te kunnen doen, moeten de centrale banken, meer dan ooit, onafhankelijk kunnen en willen opereren van de politiek. De recente benoemingen stemmen niet echt hoopvol. Het lijkt erop dat wij weer veertig jaar terug zijn in de tijd.
De benoeming van Klaas Knot tot president van DNB is niet de enige die de alarmbellen doet rinkelen. Er ontstaat twijfel over de onafhankelijkheid van centrale banken en hun vastberadenheid om de inflatie te bestrijden.
Sylvester Eijffinger en Edin Mujagic
Copyright (c) 2011 Het Financieele Dagblad.