zondag 30 maart 2014

De euro overleeft de crisis maar is niet levensvatbaar

Hoewel de kans groot is dat de euro de huidige crisis zal overleven, staat de euro pas ná deze crisis wellicht nog meer te wachten.

De euro is onomkeerbaar en het is absurd te verwachten dat de euro zal verdwijnen. Dit zijn de vaakst gehoorde argumenten waarom de euro de huidige crisis zal overleven en voor eeuwig zal zijn. Wanneer verschillende Europese beleidsmakers stellen dat het ergste van de huidige economische crisis achter de rug is, zeggen ze daarmee in feite dat de euro het ergste achter de rug heeft.

Maar waarom zou de euro onomkeerbaar zijn? Alleen omdat de munt ingevoerd is? En was het in bijvoorbeeld de jaren tachtig niet minstens even absurd te verwachten dat zoveel Europese landen, tot voor kort elkaars aartsvijanden, een gemeenschappelijke munt zullen delen? Afgezien van het feit dat de euro natuurlijk niet onomkeerbaar is en dat dat niet absurd is, lijkt het er ook sterk op dat het ergste van de crisis nog lang niet voorbij is.

De economische crisis waar vooral het Westen in zit, is geen gewone crisis. Het is veel eerder te zien als een trendbreuk in de (economische) geschiedenis. De periode van aanhoudend hoge groei, periode die ik in mijn boek Geldmoord 'het tijdperk van het Grote Lenen' noem omdat een groot deel van de groei stoelde op almaar meer lenen en uitgeven, is namelijk in ieder geval voor een lange tijd, voorbij. De huidige crisis markeert de overgang naar een nieuw tijdperk. Dát is de diagnose. Deze diagnose betekent een behoorlijke verandering van de economische maar ook politieke omgeving. 

Wij moeten accepteren dat het Grote Lenen voorbij is en dat het tijdperk van het aflossen van schulden begint. Aangezien op grote schaal lenen voor een groot deel van de economische groei zorgde in de decennia vóór 2008, betekent dat dat we moeten accepteren dat de economische groei op zijn minst de komende jaren zeer laag zal zijn, met constant recessiegevaar. En die zeer lage economische groei zal onder meer grote gevolgen hebben voor overheidsfinanciën. Iets wat op zijn beurt inhoudt dat de overheden verder de broekriem zullen moeten aanhalen en/of lasten zullen verhogen, met als gevolg nog meer neerwaartse druk op de groei. 

Hier komt nog iets bij. De huidige crisis is ontstaan in de financiële sector. Uit het verleden weten we dat zulke crises langer duren dan een normale crisis, gemiddeld zo een tien jaar. Dit komt erop neer dat de kans groot is dat we nog een lange crisisweg te gaan hebben.

Zo bezien moet de tijd nog uitwijzen of de euro de huidige crisis overleeft. Maar hoe relevant die ook is, dé vraag is níet of de euro deze crisis zal overleven. Ook al vergaat de munt niet op de kliffen in deze woelige wateren, dat zal niet betekenen dat de munt voorgoed in een veilige haven is. De reden is dat een groot deel van de problemen die de euro heeft, structureel zijn; de huidige crisis heeft die alleen blootgelegd, zeker niet veroorzaakt.

En de kern van die vele structurele problemen die de euro plagen, zoals het gebrek aan een begrotings- of politieke unie, is het ontbreken van een economisch model dat álle eurolanden uit zichzelf omarmen. Op dit moment zijn er twee economische modellen in de eurozone. Kort door de bocht is er het noorden van de muntunie met zijn traditie gericht op lage inflatie, een sterke munt, hervormingen en gezonde overheidsfinanciën. Het tweede model, van het zuidelijk deel, waarbij Frankrijk tot het zuiden gerekend wordt, vindt redelijk hoge inflatie niet al te erg en in ieder geval niets vreemds, ziet een zwakke munt als goed want goed voor de concurrentiepositie, behoudt graag status quo (hervormingen zijn niet nodig of meer concurrerend te worden, daar zorgt de muntdepreciatie wel voor), is niet te streng met betrekking tot overheidsfinanciën en beschouwt muntdevaluatie als hét middel tegen alle economische kwalen. Deze twee modellen staan lijnrecht tegenover elkaar.

De Europese Monetaire Unie wordt regelmatig omschreven als het grootste monetaire experiment ooit. Om dat experiment succes te laten worden moeten de eurolanden de twee genoemde, totaal tegengestelde modellen, samen laten smelten in één model óf een van die twee promoveren tot het gemeenschappelijke model. Het goede nieuws is dus dat de euro niet per definitie gedoemd is. Samen laten smelten van zulke uiteenlopende visies is echter onmogelijk. Blijft over het promoveren van een van de twee, ofwel; óf het noorden moet het zuidelijk model omarmen óf het zuiden moet dat met de noordelijke economische visie doen.

De kans is groter dat de Fransen het Duits als voertaal zullen kiezen dan dat dat gebeurt. Gezien de stemming onder de inwoners én politici van de eurolanden, is er helemaal niets wat erop wijst dat de zuiderlingen het noordelijk model aantrekkelijk (willen) vinden of andersom. Sterker nog, de spanningen tussen twee blokken binnen de eurozone zijn alleen maar opgelopen en blijven oplopen. 

Met slechte groeivooruitzichten, en dus de stijgende kans dat er meer zwakke eurolanden zullen zijn en landen die overeind gehouden moeten worden door vooral het noorden, is het reële gevaar dat die spanningen de komende jaren verder zullen oplopen. Dat is nu al zichtbaar tussen politici maar zeker ook in de enige echte Europese instelling, de Europese Centrale Bank. Daarmee is Europa in een uiterst gevaarlijke maar moeilijk te doorbreken vicieuze cirkel aangekomen waarin verder toenemende spanningen de toch al kleine kans op het vormen van een gezamenlijke economische visie, almaar kleiner wordt.

Er is, in politiek opzicht, te veel geïnvesteerd in de euro om dat project zomaar op te geven. Dit betekent dat de kans zeer groot is dat de euro de huidige crisis zal overleven. Maar de munt zal zijn Waterloo pas ná de crisis tegenkomen.

donderdag 27 maart 2014

1971: een cruciaal jaar in economische historie (en niet op de goede manier)



In mijn boek ‘Geldmoord’ worden een paar jaartallen genoemd die cruciaal zijn in de moderne economische geschiedenis. 1971 (15 augustus van dat jaar om precies te zijn), is zo een jaar.

Het jaar 1971 mogen we met recht een keerpunt in de moderne economische geschiedenis noemen (heeft ons overigens niet veel goeds gebracht). En omdat een grafiek meer dan 1000 woorden zegt, laat ik een paar grafieken de revue passeren om duidelijk te maken hoe belangrijk 1971 is.

Huishoudboekje overheden

In de eerste grafiek ziet u de schuld van de Amerikaanse overheid sinds 1900, uitgedrukt in dollars.



Tot het begin van de Tweede Wereldoorlog was er nagenoeg geen schuld. Na de Tweede Wereldoorlog en de vergadering in Bretton Woods, beginnen we iets van schuld te ontwaren in de grafiek. Het blijft allemaal echter ruimschoots binnen de perken. Tot begin jaren zeventig. Vanaf dat moment gaat het hard, heel hard. 

In de volgende grafiek zien we het begrotingstekort van de Amerikaanse federale overheid sinds 1800.



En deze, een combinatie van de eerste twee grafieken, is ook wel veelzeggend. Groene staafjes vertegenwoordigen het begrotingsoverschot c.q. begrotingstekort van de Amerikaanse federale overheid. De rode lijn zijn de uitgaven daarvan en de zwarte lijn zijn de belastinginkomsten van Washington.



Tot begin vorige eeuw waren begrotingsoverschotten de regel en tekorten een uitzondering. Het waren altijd de oorlogen die tot een tekort hebben geleid, zoals bijvoorbeeld vanaf 1860. In de jaren daarna woedde er in de VS de Amerikaanse burgeroorlog.
Vervolgens is er een enorm tekort te zien tijdens de Eerste Wereldoorlog, tussen 1914 en 1918 en vervolgens tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vanaf – daar hebben we het weer – ca. begin jaren zeventig van de vorige eeuw zijn hoge begrotingstekorten de regel: jaren van lage tekorten om maar te zwijgen van overschotten, zelden voorkomende uitzonderingen.

Nederland

En in Nederland? Hieronder de grafiek die het verschil tussen de inkomsten en uitgaven van de Nederlandse overheid sinds 1900 weergeeft. De cijfers zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het patroon komt bekend voor of niet?



De gemeenschappelijke noemer is dus dat de Amerikaanse overheid vanaf begin jaren zeventig aanhoudende en hoge begrotingstekorten kon creëren zonder daarvoor op de vingers getikt te worden.

Toeval?

Het is alles behalve toevallig dat in 1971 de Amerikaanse dollar, en daarmee zo goed als alle Westerse valuta’s, ook de laatste verbinding met goud verloor. Met de loskoppeling van de dollar van goud op 15 augustus 1971 werden de centrale bankiers en de overheden verlost van de laatste kettingen die ze verhinderden ongehinderd en ongestraft ongedekt geld te drukken. Iets wat duidelijk te zien is in de grafiek van de Amerikaanse inflatie sinds 1665. Als ik een tekst zou moeten toevoegen in de grafiek, dan zou die bij 1971 plaatsen en de tekst zou zijn ‘we tave a takeoff’.




Overigens, ook bij Nederland zie je hetzelfde beeld.


Wat een en ander allemaal betekende voor de koopkracht van de dollar, zien we in de grafiek hieronder. De koopkracht daalt aanhoudend sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog (deze daling van de koopkracht van het geld zien we overal in de wereld, niet alleen in de VS en deze daling noem ik geldmoord) maar vooral sinds het begin van de jaren zeventig gaat het snel.



En tot slot het aantal economische crises sinds 1800. 



 
Wel erg vaker een crisis sinds zo ongeveer medio jaren zestig / begin jaren zeventig, vindt u ook niet? Hoeveel precies, dat hebben twee economen van het Internationaal Monetair Fonds geturfd. Wat blijkt: in totaal was er in de wereld sinds 1970 431 keer sprake van een banken-, valuta- of sovereigncrisis (met overheidsfinanciën).   

woensdag 26 maart 2014

Alles 30% duurder en dat is goed nieuws!?



'Zo beschouwd is de koopkracht per inwoner dus in 15 jaar nagenoeg niet toegenomen.´ Deze zin komt uit een recent artikel in het magazine van De Nederlandsche Bank (DNB).

Een van de meest vreemde zaken uit het artikel vond ik dat het woord ‘inflatie’ welgeteld één keer erin voorkwam en dan ook slechts in een bijrol. Dit is vreemd omdat de ontwikkeling van de koopkracht van ons geld zeer sterk afhangt van de inflatie. Hoe sneller de prijzen stijgen, hoe minder we met ons zuur verdiende geld kunnen kopen.

In Nederland zijn de prijzen sinds medio jaren negentig met ruim 30 procent gestegen. DNB rept daar echter met geen woord over! Nee, de centrale bank heeft het liever over ‘het bedrijfsleven dat zijn inkomensaandeel wist te vergroten.’

Klinkende munt

Inflatie is altijd en overal een monetair fenomeen, wat betekent dat die afhangt van hoeveel geld er in omloop is. Dat is altijd zo geweest en zal altijd zo zijn. Dé reden waarom eeuwen geleden de prijzen in het Spaanse Rijk ineens fel begonnen te stijgen, was dat Spanje Midden- en Zuid-Amerika veroverde en schepen vol zilver en goud naar Spanje vervoerde. Goud en zilver waren in die tijd geld en dat leegroven van de inheemse volkeren zorgde voor veel meer geld in Europa. Het duurde niet lang of de prijzen van alles en nog wat begonnen op te lopen.

Sinds de oprichting van de moderne centrale banken en zeker de loskoppeling van geld en goud in 1971, gaan de centrale banken, zoals DNB, over hoeveel geld er in omloop is.

Sinds 1971 zijn de prijzen in Nederland welgeteld in één jaar, en dan ook nog miniem, gedaald. In alle overige jaren stegen ze. Dat is geen schuld van oliesjeiks die meer geld voor hun olie vragen, het is ook geen schuld van de vakbonden die hogere looneisen zijn gaan stellen – denk eraan dat we in Nederland sinds 1982 zelfs loonmatigingsbeleid hebben gehad!  - nee, dat de prijzen stijgen is uiteindelijk altijd en overal de schuld van de centrale banken. DNB is daar géén uitzondering op.

 Lagere prijzen = mislukking!

DNB is sinds 1999 onderdeel van het Europese Stelsel van de Centrale Banken, met de Europese Centrale Bank (ECB) in het hart ervan. Die centrale bank, en dus ook DNB, streeft ernaar dat de prijzen elk jaar als het even kan met 2 procent stijgen. Dat is gewoon het beleid! Hoe ziek dat beleid is, blijkt dat als de prijzen met 1 procent stijgen, DNB en de ECB gefaald hebben. En als de prijzen dalen, dan zijn ze helemaal mislukt in hun taak! ‘Gelukkig’ heeft de ECB het ‘goed’ gedaan, de prijzen zijn keurig elk jaar met 2 procent gestegen sinds de komst van de euro. Anders gezegd, een kwart van de waarde van uw euro is sindsdien verdampt. Voor die geweldige prestatie heeft de Nederlandse overheid de President van de ECB, de Fransman Jean-Claude Trichet, geridderd!

Met prijzen die de afgelopen 15 jaar jaarlijks met gemiddeld iets meer dan 2 procent zijn gestegen terwijl de lonen, onder meer door loonmatiging in Nederland maar ook als gevolg van globalisering, met veel minder zijn gestegen, is koopkrachtdaling volkomen logisch. Teleurstellend is dat de voltallige Nederlandse media dit bericht van DNB als groot nieuws heeft gebracht! Dit zegt heel wat over de Nederlandse media. Ik ben nergens een vraag tegengekomen of ook maar een opmerking over de rol van DNB in deze koopkrachtdaling. Zoals zo vaak komen de centrale banken heel simpel weg met hun groteske falen. 

Overigens, ik spreek liever niet over het zo onschuldig en neutraal klinkende ‘koopkrachtdaling’. Zo een term impliceert dat het is wat zomaar uit het lucht komt vallen. In mijn ogen moeten we het gewoon geldmoord noemen omdat de centrale banken dat met opzet doen. Immers, het beleid is streven naar 2 procent geldontwaarding elk jaar. Diefstal kan men dat ook noemen trouwens. Er is nauwelijks een verschil tussen iemand die elk jaar 2 procent van uw geld afpakt en de centrale bank die er elk jaar voor zorgt dat uw geld 2 procent minder kan kopen.

Het echte zure deel is dat steeds meer beleidsmakers en belanghebbenden, ook in Nederland, nog meer geldontwaarding als dé oplossing voor de crisis zien en de centrale banken zien als de redder van onze in grote problemen verkerende economieën. Hoe naïef!


dinsdag 25 maart 2014

Een blik op Japan door de monetaire bril



Maar kijk naar Japan. Dát is hét argument van diegenen die beweren dat als de centrale banken geld bijdrukken dat niet tot inflatie leidt. Het kan zelfs tot deflatie leiden! Zolang we naar de feiten niet kijken, hebben ze gelijk. 
De rode lijn in mijn boek ‘Geldmoord: hoe de centrale banken ons geld vernietigen’ is dat te veel geld in omloop vroeg of laat tot stijgende prijzen, ofwel inflatie, leidt.

Het is niet alleen een economische theorie, maar ook de historie die dat onomstotelijk uitwijst. De Grote Prijsrevolutie in de Middeleeuwen kwam niet zomaar uit de lucht vallen maar had alles te maken met het leegroven van Midden- en Zuid-Amerika door de Spanjaarden. Vanaf ongeveer 1530 begonnen goud- en zilvervloten in Spaanse havens aan te meren. Honderden tonnen goud en zilver werden verscheept naar Europa. Aangezien in die tijd goud en zilver geld waren, kwam het er simpelweg op neer dat de geldhoeveelheid in Europa in die tijd explodeerde.

Niet geheel toevallig begonnen rondom 1540 de prijzen in Europa te stijgen. Wat volgde was een langdurige periode van inflatie in Europa. Daar kwam een einde aan toen er geen schepen met goud en zilver uit de Nieuwe Wereld in Sevilla en andere Spaanse steden aanmeerden omdat goud en zilver op waren (precieze cijfers over omvang van goud- en zilvervloten en de ontwikkeling van de prijzen in Europa zijn te vinden in ‘Geldmoord’). 

Dit historische feit en overtuiging dat de centrale banken zoals de Fed en de Europese Centrale Bank (ECB) niet op tijd en in voldoende mate zullen ingrijpen om te voorkomen dat de Westerse economieën verdrinken in geld, is voor mij dé reden hogere inflatie te verwachten de komende jaren. Of anders gezegd: dat de geldmoord, die sinds 1914 en zeker sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog aan de gang is, zal blijven doorgaan.

Maar kijk naar Japan

Diegenen die het niet met mij eens zijn, komen zo goed als altijd met Japan als hét voorbeeld dat geld bijdrukken niet tot inflatie hoeft te leiden. Zij wijzen er dan op dat Japan in een diep deflatiemoeras vast is komen te liggen, ondanks het zeer ruime beleid van de Japanse centrale bank. Laten we echter iets beter naar Japan kijken.

Sinds 1995 dalen de prijzen in het land van de rijzende zon. Volgens de officiële inflatiecijfers van het Japanse bureau voor de statistiek waren tussen 1995 en het begin van de huidige crisis zeven jaren waarin de prijzen zijn gedaald. In evenveel jaren stegen de prijzen echter. Per saldo waren de prijzen in 2008 in Japan iets hoger dan in 1995. Met andere woorden, per saldo was er sprake van inflatie in Japan over die periode.

Er is dus geen sprake van een diep deflatiemoeras in Japan. Kijken we vervolgens naar de geldgroei (ik gebruik hier de ruime M2 + deposito’s definitie van geldgroei) dan zien we dat die in 1990 rap is gaan dalen. Groeide de geldhoeveelheid in eind jaren tachtig nog met ongeveer 13 procent, begin jaren negentig nam die niet meer toe. Sindsdien bedraagt de gemiddelde groei van de geldhoeveelheid in Japan ongeveer 2 á 3 procent per jaar.

Economen zijn het er over eens dat dé fout die de Japanse centrale bank gemaakt heeft, is dat ze te laat ingreep. Omdat de bank te laat in actie is gekomen, is het zogeheten monetaire transmissiemechanisme in Japan zo goed als kapot. Monetaire transmissiemechanisme is hoe monetaire economen het proces van kredietverlening door banken noemen: als dat mechanisme werkt, vloeit het geld van de centrale bank naar de huishoudens, die het vervolgens uitgeven waardoor na enige tijd inflatie begint te stijgen.

Dat mechanisme werkt dus in Japan al twee decennia mondjesmaat. Sinds 1990 groeit de geldhoeveelheid er met tussen 2 en 3 procent per jaar. In tegenstelling tot een hardnekkig misverstand is er in Japan geen sprake van een diepe deflatie: tussen 1990 en de huidige crisis waren prijsstijgingen even frequent als prijsdalingen. Per saldo lagen aan het begin van de crisis de prijzen in Japan hoger dan begin jaren negentig. Dat de inflatie zo laag is, heeft te maken met het feit dat de geldgroei in Japan al twee decennia lang mager is. 

Kortom, Japan is niet hét voorbeeld dat het verband tussen geldgroei en prijzen er niet is. Japan is juist hét voorbeeld dat het verband tussen geldgroei en prijzen zeer sterk is.

ECB-medewerkers vertrouwen de ECB niet

De Europese Centrale Bank (ECB) doet het keer op keer, de Europeanen verzoeken gewoon rustig te gaan slapen.

De bank zal het heus niet toestaan dat de inflatie in de toekomst hoger wordt dan we normaal vinden, namelijk zo’n 2 tot 3 procent per jaar. Je kunt je zorgen maken om je baan, het weer, de verrichtingen van je voetbalclub…over alles, maar níet over inflatie in de toekomst, want dat zit wel goed bij de ECB.

Dat je dan vervolgens inderdaad rustig gaat slapen en er geen rekening mee houdt dat de inflatie in de toekomst wel eens (aanzienlijk) hoger kan zijn, vind ik prima. Ieder zijn keus.

Er zijn ook mensen die die belofte met een stevige korrel zout nemen. Ik ben er één van, en waarom, dat staat uitgebreid beschreven in mijn boek Geldmoord.  Maar dat is niet zo heel belangrijk. Weet je trouwens wie het met me eens zijn? De werknemers van…de ECB!

Zij hadden zoveel vertrouwen in de beloftes van hun bazen dat ze maar bij de rechter een betere bescherming van hun pensioen tegen toekomstige inflatie hebben geëist. Zij maken zich namelijk zorgen over geldontwaarding in de toekomst. En over die geldontwaarding gaat hun werkgever. Niet bepaald een motie van vertrouwen zeg maar.   

Het Europese Hof van Justitie oordeelde echter dat de ECB dat niet hoeft te doen. In een reactie op dat oordeel noemde een woordvoerder van Ipso, de enige vakbond actief binnen de ECB, het bestuur van de ECB “een niet-gekozen bestuur dat alles geheim houdt”. Dat zo een bestuur ‘eenzijdig arbeidswetgeving voor ECB-medewerkers kan veranderen’ vond die woordvoerder maar moeilijk ‘met het democratische principe binnen de Europese Unie te verenigen’.

Dat ‘niet gekozen bestuur dat alles geheim houdt’ – de notulen van de vergaderingen verschijnen pas na 30 jaar, en zelfs de agenda van de door belastinggeld betaalde President van de ECB is strikt geheim, blijkt uit mijn eigen ervaring – bepaalt niets meer en niets minder dan de waarde van uw geld. De leden van dat bestuur kunnen overigens niet ontslagen worden, hoe goed of slecht ze hun taken zouden uitvoeren, en zijn daardoor in feite aan niets of niemand verantwoording schuldig.

Ik heb het al eerder geschreven: In Nederland is er veel te doen om de overdracht van bevoegdheden van Den Haag naar Brussel. De Tweede Kamer debatteerde er onlangs nog over. Maar in Brussel heeft Nederland op zijn minst invloed op de besluitvorming en op enkele gebieden ook (vooralsnog) het vetorecht. Dat geldt allemaal NIET voor de beslissingen bij de Europese Centrale Bank in Frankfurt. En die besluiten zijn, zeker op termijn, minstens zo belangrijk voor ons dagelijks leven – zo niet belangrijker – dan de besluiten uit Brussel. Dáár zou de Tweede Kamer ook een keer over moeten praten. Je zou er bijna een beweging voor gaan oprichten en handtekeningen gaan verzamelen.

Trouwens: diezelfde ECB zegt koste wat kost deflatie, prijsdalingen, te voorkomen. Koste wat kost, dat betekent, dat als ze daarvoor de prijzen hard moet laten stijgen, dat ze dat zal doen. Slaap ze.