vrijdag 15 februari 2013

1971: keerpunt in de moderne economische geschiedenis


In mijn boek ‘Geldmoord’ worden een paar jaartallen genoemd die cruciaal zijn in de moderne economische geschiedenis. 1971, of meer specifiek 15 augustus van dat jaar, is zo een datum. Net als oktober 1978 overigens. 

In dit stuk zoom ik op 1971. Dat jaar mogen we met recht een keerpunt in de moderne economische geschiedenis noemen (heeft ons overigens niet veel goeds gebracht). En omdat een grafiek meer dan 1000 woorden zegt, laat ik een paar grafieken de revue passeren om duidelijk te maken hoe belangrijk 1971 is. 

Huishoudboekje overheden

In de eerste grafiek ziet u de schuld van de Amerikaanse overheid sinds 1900, uitgedrukt in dollars. 



Tot het begin van de Tweede Wereldoorlog was er nagenoeg geen schuld. Na de Tweede Wereldoorlog en de vergadering in Bretton Woods, beginnen we iets van schuld te ontwaren in de grafiek. Het blijft allemaal echter ruimschoots binnen de perken. Tot begin jaren zeventig. Vanaf dat moment gaat het hard, heel hard.  
In de volgende grafiek zien we het begrotingstekort van de Amerikaanse federale overheid sinds 1800.



Tot begin vorige eeuw waren begrotingsoverschotten de regel en tekorten een uitzondering. Het waren altijd de oorlogen die tot een tekort hebben geleid, zoals bijvoorbeeld vanaf 1860. In de jaren daarna woedde er in de VS de Amerikaanse burgeroorlog.
Vervolgens is er een enorm tekort te zien tijdens de Eerste Wereldoorlog, tussen 1914 en 1918 en vervolgens tijdens de Tweede Wereldoorlog. Vanaf – daar hebben we het weer – ca. begin jaren zeventig van de vorige eeuw zijn hoge begrotingstekorten de regel: jaren van lage tekorten om maar te zwijgen van overschotten, zelden voorkomende uitzonderingen.

Nederland

En in Nederland? Hieronder de grafiek die het verschil tussen de inkomsten en uitgaven van de Nederlandse overheid sinds 1900 weergeeft. De cijfers zijn afkomstig van het Centraal Bureau voor de Statistiek. Het patroon komt bekend voor of niet?


De gemeenschappelijke noemer is dus dat de Amerikaanse overheid vanaf begin jaren 70 aanhoudende en hoge begrotingstekorten kon creëren zonder daarvoor op de vingers getikt te worden.

Toeval?

Het is alles behalve toevallig dat in 1971 de Amerikaanse dollar, en daarmee zo goed als alle Westerse valuta’s, ook de laatste verbinding met goud verloor. Met de loskoppeling van de dollar van goud op 15 augustus 1971 – meer daarover en de gevolgen ervan uitvoerig in Geldmoord – werden de centrale bankiers en de overheden verlost van de laatste kettingen die ze verhinderden ongehinderd en ongestraft ongedekt geld te drukken.

Centrale banken en de overheden zie ik hier als één geheel; de veelgehoorde argumenten zoals dat de centrale banken onafhankelijk zijn, gaan alleen op papier op. In Geldmoord laat ik zien dan de onafhankelijkheid van de centrale banken een fata morgana is, een illusie. Dat de centrale banken onafhankelijk zijn, is zo vaak herhaald dat bijna iedereen ondertussen overtuigd is dat de centrale banken inderdaad zich niets aantrekken van de wensen van de politici in hun landen. Maar als iets vaak herhaald wordt en in de wet wordt bepaald, is uiteraard geen garantie dat het ook waar is.

Ik pleit in Geldmoord dan ook voor een ander stelsel. Niet de herinvoering van de goudstandaard maar een andere ketting is wenselijk. Waarom geen goudstandaard en welke andere ketting wél wenselijk is, is het onderwerp van het laatste hoofdstuk van Geldmoord.

maandag 11 februari 2013

Europese beschermingswallen tegen inflatie weggevaagd


De komende jaren zal de inflatie in de eurozone naar verwachting laag zijn. Dat is de boodschap die de President van de Europese Centrale Bank (ECB) Mario Draghi begin deze maand had voor de inwoners van de eurozone en beleggers wereldwijd. Er is echter veel wat erop wijst dat de geldontwaarding in de eurozone de komende jaren juist, behoorlijk, kan toenemen. De beschermingswallen tegen inflatie die de Europeanen opgetrokken hebben bij de vorming van de muntunie, zijn namelijk zo goed als verdwenen.

In zijn handboeken stelt de ECB dat ‘fiscaal beleid van grote invloed is op economische groei, macro-economische stabiliteit en inflatie.’ Daarom zijn er ‘een aantal institutionele arrangementen overeengekomen op het niveau van de Europese Unie die moeten leiden tot verstandig fiscaal beleid. Dit ook om de risico’s ten aanzien van prijsstabiliteit te reduceren’, aldus de ECB.

Gij zult niet...
Op de eerste plek is het verbod op monetaire financiering van begrotingstekorten en staatsschulden van de eurolanden, vereeuwigd in het artikel 123 van het Verdrag over de Europese Unie (verder het Verdrag) te vinden. Kort samengevat verbiedt dat artikel de ECB het gat in de hand van een of meerdere overheden uit de eurozone te financieren door de geldpersen aan te zetten.

Vervolgens is het artikel 124, dat geprivilegieerde toegang van onder meer instellingen en organen van de EU en nationale overheden tot financiële instellingen verbiedt.

Een artikel verder in het Verdrag prijkt  de no-bail out clausule. Die bepaalt dat áls de overheid van een euroland in financiële problemen komt, zij niet hoeft te rekenen op hulp van de andere eurolanden of de Europese Unie.

...en dit ook niet
Om de kans op zoiets nihil te maken, hebben de Europese landen afgesproken dat het begrotingstekort in een jaar maximaal 3 procent van het bruto binnenlands product mag bedragen. Zo is bepaald in het artikel 126 van het Verdrag. 

Áls het dan een keer wel gebeurt, dan is er een regel dat het land in kwestie zo snel mogelijk het tekort moet reduceren. De Europese Commissie zou met aanbevelingen komen hoe dat te doen en er kunnen zelfs boetes opgelegd worden als een land er niet naar handelt. De staatsschuld mag dan wel eventjes stijgen, maar echt een probleem zou dat nooit worden. Immers, het plafond voor de omvang van de staatsschuld in 60 procent van het bbp, zoals bepaald in het Stabiliteits- en Groeipact.

Dit zijn de beschermingswallen tegen de inflatie volgens de ECB. In de praktijk blijken ze het papier waarop ze geschreven zijn nauwelijks waard te zijn. 

Ondertussen in de echte wereld

Door enkele jaren geleden te beginnen met staatsobligaties van de zwakke eurolanden, zoals Italië en Spanje, op te kopen, had de ECB volgens velen al het verbod op monetaire financiering overtreden. Als dat toen al niet het geval was, dan is dat zeker gebeurd eind vorig jaar toen Draghi aankondigde dat de ECB bereid is onbeperkt staatsobligaties van de eurolanden op te kopen als dat nodig is (merk op dat de andere centrale banken die dit doen, zoals de Fed, grenzen hebben voor het bedrag dat ze eraan willen uitgeven!).

De ECB heeft ook al in een vroeg stadium van de crisis bepaald dat de commerciële banken er onbeperkt geld kunnen lenen. Wel tegen onderpand, maar in loop der tijd zijn de onderpandeisen enorm versoepeld. Dit om te voorkomen dat bijvoorbeeld staatsobligaties van enkele eurolanden niet meer als onderpand gebruikt kunnen worden, door verlagingen van kredietwaardigheid van die landen. De banken maken daar gretig gebruik van en sluizen het bij de ECB-geleende geld vervolgend veelal door naar de eigen overheden. In ruil krijgen ze namelijk staatsobligaties met een leuke rente. 

Waar een gewone belegger daarmee een enorm risico zou lopen, geldt dat niet voor de banken in de eurozone. Zij kunnen die staatsobligaties namelijk altijd verkopen aan de ECB of als onderpand gebruiken voor nieuwe leningen.

Daarnaast sluizen veel banken het bij de ECB geleende geld door naar hun overheden omdat die overheden dat willen. Er is sprake van zachte dwang, blijkt uit verschillende verklaringen van onder meer Portugese en Italiaanse bankiers. In feite is er dus feitelijk sprake van geprivilegieerde toegang van de overheden tot financiële instellingen, iets wat verboden zou zijn in de eurozone.

Allemaal een bail-out

Hoe stevig de no-bail out clausule is gebleken, behoeft nauwelijks uitleg. Sinds het begin van de (euro)crisis hebben Griekenland, Ierland, Portugal en Cyprus honderden miljarden euros aan noodleningen en garanties gekregen van de andere eurolanden. Italië, Spanje of Slovenië zijn de waarschijnlijke toekomstige klanten.

Tot slot zijn er de bepalingen dat een euroland maximaal 3 procent van de totale economie in het rood mag staan – en dan ook tijdelijk – en dat de totale schuld niet meer dan 60 procent van de totale economie mag bedragen. 

De harde werkelijkheid is dat een land als Griekenland zich in geen enkel jaar heeft gehouden aan die regel. Ook veel andere landen hebben behoorlijk gezondigd op dit gebied. Italië, om maar een land te noemen, begon aan de euro met een staatsschuld van ruim 100 procent van het bbp! Sterker nog, een meerderheid van de landen die de euro hebben ingevoerd op 1 januari 1999, had op dat moment een staatsschuld van meer dan 60 procent van het bbp. Ondanks het feit dat de schending van de 3-procent bepaling eerder een regel is dan een uitzondering, heeft de Europese Unie nog geen cent aan boetes opgelegd, laat staan geïnd.  

Laatste verdedigingslinie
De conclusie kan nauwelijks anders luiden dan dat de institutionele arrangementen die de Europeanen moeten beschermen tegen hoge inflatie, geen knip voor de neus waard zijn. Maar gelukkig is daar de ECB, de bank die de opdracht heeft om de jaarlijkse inflatie ‘onder maar in de buurt van 2 procent’ te houden. Hoe zit het daarmee? 

De angst slaagt al toe als we bedenken dat die opdracht onderdeel is van, jawel, het Verdrag. En die angst blijkt niet onterecht te zijn.

Monetair beleid is alles behalve een snelwerkend instrument. Het duurt in de regel minstens één jaar voordat een renteverandering effect sorteert. Dit betekent dat als de inflatie boven de 2 procent uitkomt, de ECB te laat is. Anders gezegd: hoewel 2013 maar net begonnen is, is het jaar voor de ECB al voorbij. De bank kan met zijn rentebeleid namelijk de inflatie in 2014 en verder beïnvloeden, maar nauwelijks meer dit jaar. 

Alarm
Gelukkig is er een alarm die op tijd waarschuwt voor het inflatiegevaar: de geldgroei. Op basis van onder meer de eerder genoemde wetenschappelijke onderzoeken van de eigen economen, bepaalde de bank nog voor de geboorte van de euro, dat de kans levensgroot is dat de inflatie te hoog zal worden als de geldhoeveelheid in de eurozone met meer dan ca. 4,5 procent per jaar toeneemt. Die alarm is sinds de invoering van de euro vaak afgegaan. Keer op keer deed de bank echter alsof die inflatie-alarm niet afging. Sterker nog, ik laat in Geldmoord (de vierde druk is een kwestie van tijd) zien dat de ECB de alarm in feite uitgeschakeld heeft.  

Kortom, de inwoners van de eurozone hebben heel weinig redenen erop te vertrouwen dat de ECB koste wat kost de inflatie onder de 2 procent zal houden.

Hetzelfde geldt voor de sinds het begin van de crisis overeengekomen regels in de Europese Unie en de eurozone, zoals de zogeheten fiscal compact, vroegtijdig signaleren van mogelijke problemen met begrotingen of zelfs het opnemen van de verplichting om geen begrotingstekorten te mogen in grondwetten van de eurolanden. 

Ze zijn nauwelijks het papier waarop ze opgesteld zijn, waard. Europa heeft namelijk zo een beroerd track record met zich houden aan de eigen regels, dat men vraagtekens zou moeten hebben zelfs als de Europese Unie formeel vaststelt dat een jaar eindigt op 31 december.  

De beschermingswallen tegen inflatie zijn dus grotendeels weggevaagd en dé instelling die ervoor kan zorgen dat de inflatie laag blijft, is niet van plan dat te doen. De vraag die spaarders, beleggers, gepensioneerden en alle anderen zich moeten stellen luidt: is het gevaar van hogere inflatie in de toekomst verwaarloosbaar of niet?

zondag 3 februari 2013

Geef beleggers géén inflatie!



Inflatie en beleggen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Een lange tijd was inflatie als onderwerp nergens op de radarscherm van beleggers te zien. De laatste tijd verandert dat. Een behoorlijke groep economen en analisten waarschuwt voor het gevaar van hoge inflatie in de toekomst.

Een bijna automatische reactie bij veel beleggers is ‘laat die inflatie maar komen’. Reden: inflatie(gevaar) zou goed zijn voor aandelenkoersen. Vreemd is dit niet. 

Immers, als inflatie veroorzaakt wordt doordat de centrale banken de economieën overspoelen met geld, is de kans groot dat een deel van dat geld naar, of eerst, de financiële markten vloeit. Daar zorgt die geldgolf voor stijgende vraag naar aandelen. Dat op zijn beurt leidt bijna altijd tot koersstijgingen.

Geldgolf

Toch is die initiële en vaak gehoorde reactie kortzichtig. In de eerste plaats omdat het effect van zo een geldgolf tijdelijk is. Vergelijk het met een hoge golf op zee die richting het land snelt. Alle bootjes voor de kust worden in eerste instantie opgetild, alleen om iets later hard tegen de grond gesmeten te worden.

Maar goed, dit betekent in ieder geval dat een geldgolf in eerste instantie gunstig is voor beleggers. Voorbij de korte termijn verandert het beeld dramatisch.

Werpen we een blik op de grafiek van bijvoorbeeld de Dow Jones Industrial Average index (zie onder dit stuk) sinds het begin van de vorige eeuw, dan zien we dat het rendement tussen 1945 en 1965 ruim 500 procent bedroeg. Sinds 1981 leverde een mandje DJIA-aandelen ruwweg 1.500 procent rendement op.

Voorzichtig

Zoals ik uitvoerig behandel in Geldmoord, is die periode tevens de periode van aanhoudende inflatie. De jaren van prijsdalingen zijn op de vingers van één hand te tellen en áls de prijzen daalden, was dat zeer, zeer bescheiden. Conclusie: inflatie is prima voor aandelenbeleggers.

De gemiddelde inflatie bedroeg de afgelopen decennia gemiddeld  tussen 2 en 3 procent per jaar. Dat zijn inflatiepercentages waar het Westen ook nu mee te maken heeft. Waar velen voor waarschuwen is echter aanzienlijk hogere inflatie, van 5 procent of iets meer.

Dát zou geen belegger moeten wensen! Want in diezelfde grafiek van DJIA zien we duidelijk één lange periode waarin een belegger in aandelen alles behalve blij moet zijn geweest. Het gaat om de jaren tussen ca. 1966 en ca. 1982. Per saldo leverde het beleggen in DJIA niets op.

Niet toevallig is dat de periode waarin de inflatie begon te stijgen, nadat de Fed eerst sinds begin jaren zestig een geldgolf ontketende. In de jaren zeventig liep het volledig uit de hand, ómdat de Fed de geldgroei opvoerde naar ruim 16 procent begin jaren zeventig. Dat hele decennium groeide de geldhoeveelheid in de VS elk jaar met minimaal 7,5 procent.

Het oude cliché ‘wees voorzichtig met wat je wenst’ is van toepassing op beleggers die hopen op een periode van stijgende inflatie. 

Dow Jones Industrial Average