De rode lijn in mijn boek ‘Geldmoord: hoe de centrale banken ons geld vernietigen’ (recensies hier, beschikbaar als hard copy en als e-boek) is dat te veel geld in omloop vroeg of laat tot stijgende
prijzen, ofwel inflatie, leidt.
Het is niet alleen een economische theorie, maar de historie
die dat onomstotelijk uitwijst. De Grote Prijsrevolutie in de Middeleeuwen kwam
niet zomaar uit de lucht vallen maar had alles te maken met het leegroven van
Midden- en Zuid-Amerika door de Spanjaarden. Vanaf ongeveer 1530 begonnen goud-
en zilvervloten in Spaanse havens aan te meren. Honderden tonnen goud en zilver
werden verscheept naar Europa. Aangezien in die tijd goud en zilver geld waren,
kwam het er simpelweg op neer dat de geldhoeveelheid in Europa in die tijd
explodeerde.
Niet geheel toevallig begonnen rondom 1540 de prijzen in
Europa te stijgen. Wat volgde was een langdurige periode van inflatie in Europa.
Daar kwam een einde aan toen er geen schepen met goud en zilver uit de Nieuwe
Wereld in Sevilla en andere Spaanse steden aanmeerden omdat goud en zilver op
waren (precieze cijfers over omvang van goud- en zilvervloten en de
ontwikkeling van de prijzen in Europa zijn te vinden in ‘Geldmoord’).
Dit historische feit en overtuiging dat de centrale banken
zoals de Fed en de Europese Centrale Bank (ECB) niet op tijd en in voldoende
mate zullen ingrijpen om te voorkomen dat de Westerse economieën verdrinken in
geld, is voor mij dé reden hogere inflatie te verwachten de komende jaren. Of
anders gezegd: dat de geldmoord, die sinds 1914 en zeker sinds het einde van de
Tweede Wereldoorlog aan de gang is, zal blijven doorgaan.
Maar kijk naar Japan
Diegenen die het niet met mij eens zijn, komen zo goed als
altijd met Japan als hét voorbeeld dat geld bijdrukken niet tot inflatie hoeft
te leiden. Zij wijzen er dan op dat Japan in een diep deflatiemoeras vast is
komen te liggen, ondanks het zeer ruime beleid van de Japanse centrale bank. Laten we echter iets beter naar Japan kijken.
Sinds 1995 dalen de prijzen in het land van de rijzende zon.
Volgens de officiële inflatiecijfers van het Japanse bureau voor de statistiek
waren tussen 1995 en het begin van de huidige crisis zeven jaren waarin de
prijzen zijn gedaald. In evenveel jaren stegen de prijzen echter. Per saldo
waren de prijzen in 2008 in Japan iets hoger dan in 1995. Met andere woorden,
per saldo was er sprake van inflatie in Japan over die periode.
Er is dus geen sprake van een diep deflatiemoeras in Japan.
Kijken we vervolgens naar de geldgroei (ik gebruik hier de ruime M2 + deposito’s
definitie van geldgroei) dan zien we dat die in 1990 rap is gaan dalen. Groeide
de geldhoeveelheid in eind jaren tachtig nog met ongeveer 13 procent, begin
jaren negentig nam die niet meer toe. Sindsdien bedraagt de gemiddelde groei
van de geldhoeveelheid in Japan ongeveer 2 á 3 procent per jaar.
Economen zijn het er over eens dat dé fout die de Japanse centrale
bank gemaakt heeft, is dat ze te laat ingreep. Omdat de bank te laat in actie
is gekomen, is het zogeheten monetaire transmissiemechanisme in Japan zo goed
als kapot. Monetaire transmissiemechanisme is hoe monetaire economen het proces
van kredietverlening door banken noemen: als dat mechanisme werkt, vloeit het
geld van de centrale bank naar de huishoudens, die het vervolgens uitgeven
waardoor na enige tijd inflatie begint te stijgen.
Dat mechanisme werkt dus in Japan al twee decennia mondjesmaat.
Sinds 1990 groeit de geldhoeveelheid er met tussen 2 en 3 procent per jaar. In
tegenstelling tot een hardnekkig misverstand is er in Japan geen sprake van een
diepe deflatie: tussen 1990 en de huidige crisis waren prijsstijgingen even
frequent als prijsdalingen. Per saldo lagen aan het begin van de crisis de
prijzen in Japan hoger dan begin jaren negentig. Dat de inflatie zo laag is,
heeft te maken met het feit dat de geldgroei in Japan al twee decennia lang
mager is.
Kortom, Japan is niet hét voorbeeld dat het verband tussen geldgroei
en prijzen er niet is. Japan is juist hét voorbeeld dat het verband tussen
geldgroei en prijzen zeer sterk is.