Anno 2013 kampt Europa met grote economische problemen. Die
zijn ontstaan doordat er heel lang te veel geld in omloop was. Daardoor zijn de
schulden van staten en huishoudens zodanig toegenomen, dat de Westerse economie
inmiddels onder die schuldenlast is bezweken. Sinds het begin van de crisis,
eind 2008, hebben de centrale banken, de enige instellingen die legaal geld
mogen drukken, de Westerse economieën overspoeld met geld in de hoop daarmee de
economie weer aan de praat te krijgen. Voorlopig lukt dat nauwelijks. De
economische problemen duren nu al een half decennium en het einde is nog niet
in zicht. En dat terwijl het geld volop aanwezig is.
Ruim vijf eeuwen geleden kampte Europa met precies het
tegenovergestelde: er was een schrijnend tekort aan geld en dat zette de
Europese economie in die tijd nagenoeg stil.
In die tijd waren de munten in Europa gemaakt van zilver en
goud. Er was geen ongedekt papiergeld zoals tegenwoordig – in historisch
opzicht is ongedekt papiergeld zeer jong – wat betekende dat de heersers van
toen geen extra geld konden maken zoals de centrale banken van
tegenwoordig.
De enige manier om voor extra geld te zorgen was door meer
zilver uit de grond te halen. De
zilverproductie in Europa daalde echter sinds 1400 dramatisch. Deze daling was
zo sterk dat het rond 1450 nauwelijks meer mogelijk was om in Europa nieuwe
zilvermunten te slaan. Hoe ernstig dat voor de economie van Europa was, blijkt
duidelijk uit het volgende. In 1451 keerden twee Franse en Italiaanse
handelsschepen onverrichter zake huiswaarts uit de Spaanse stad Valencia. Zij
konden er niets verkopen omdat niemand in Valencia geld had om hun goederen te
kopen.
Het probleem was technologisch van aard. De zilvermijnen
bereikten de maximale diepte waar het mogelijk was de mijngangen leeg te pompen
met de technologie van toen. Hierdoor
dreigde de economie van Europa stil te vallen. Dat dat níet is gebeurd, heeft
Europa te danken aan een stadje in Bosnië-Herzegovina dat sinds 1995 synoniem
is voor genocide: Srebrenica.
Volgens de Amerikaanse geoloog Richard Cowen was het alleen nog
de zilvermijn in Srebrenica (de naam ‘Srebrenica’ is afgeleid van het Bosnische
woord srebro, wat zilver betekent) die tussen 1400 en 1450 in Europa voor
aanbod van zilver zorgde. Dat bood tijdelijk soelaas - ook de Bosnische zilverproductie
piekte rond 1430 – maar daarmee was net voldoende tijd gekocht voor Europese
ingenieurs om nieuwe technologieën te ontwikkelen.
Vlak na 1450, net voordat de zilvermijn in Srebrenica ook
zou opdrogen, lukte dat. Europese ingenieurs ontdekten nieuwe technieken
waardoor diepere mijngangen wél leeggepompt konden worden. Zo verschenen in die
tijd de eerste water- of paardaangedreven vacuümpompen. Daardoor werden ook de
overstromingen in de zilvermijnen sterk gereduceerd. Dankzij die innovaties
waren de oude zilvermijnen door heel Europa weer back in business. Ook
ontdekten de toenmalige ingenieurs dat het toevoegen van lood aan het erts sneller,
makkelijker en meer zilver opleverde aan het einde van het smeltingsproces. Tot
slot werden nieuwe zilvervoorraden ontdekt, met als de hoofdprijs zilver ontdekt
in 1516 in Joachimsthal, dat tegenwoordig in Tsjechië ligt. Die zilvermijn was
zo belangrijk voor Europa, dat de naam van de munten die daar werden geslagen
tot op de dag van vandaag bestaat: de Joachimsthaler werd afgekort tot thaler,
het woord waarvan ‘dollar’ is afgeleid.
Door dat alles verdubbelde de zilverproductie in Europa
tussen 1470 en 1520. Maar het was het Bosnische zilver dat Europa van een
ondergang heeft gered. Aan het stadje waar de hele wereld ook dit jaar op 11
juli veel aandacht voor heeft vanwege de genocide die daar plaatsgevonden
heeft, kleeft dan ook een ander etiket, namelijk van de redder van de Europese
economie.